Leerlingen van groep acht van de Bos en Vaart School doen mee aan de textielrace. Dat is een wedstrijd tussen tien basisscholen in Haarlem om zo veel mogelijk oude kleding in te zamelen. De klas die het meeste ophaalt, gaat naar wetenschapsmuseum Nemo in Amsterdam.
De oogst vandaag is twee volle vuilniszakken die vakkundig worden gewogen en geregistreerd door ‘managers’ van de klas Tijl en Miral. “Op de wedsite van de textielrace houden we bij hoeveel kilo we hebben opgehaald”, zegt Tijl. “Dat doen de andere scholen ook en zo is er een klassement waar we nu derde in staan.”
“Mensen geven aan hoeveel zakken en dan komen wij ze ophalen.”
Emily van Panhuys
Al weken brengen leerlingen van groep acht zakken met kleding naar school. “Die halen we op bij de mensen”, vertelt Emily enthousiast. “Ze kunnen op de website van de textielrace aangeven hoeveel zakken met kleding ze hebben en dan kunnen wij ze ophalen.”
Weggooien is zonde
Textielrace is een landelijke organisatie die kinderen bewust probeert te maken van het weggooien van kleding. Zo wordt volgens de website 60% van de totale hoeveelheid kleding in Nederland niet gerecycled. Dat is zonde want er kan nog van alles van gemaakt worden.
Tekst gaat door onder de foto.
“Voor het maken van een spijkerbroek heb je acht liter water nodig”, zegt Wisse. ” Dat is niet goed voor het milieu. Je kan dus beter de spijkerbroek recyclen of er iets creatiefs van maken.”
Derde plaats
In het scholenklassement staat de Bos en Vaart momenteel derde. Voor iedere ingeleverde kilo kleding, krijgen ze punten. Maar dat is nog niet alles.
“Je kan extra punten krijgen als je creatieve ideeën hebt waar je de oude kleding voor kan gebruiken”, zegt Jack. “Zo ben ik een sok-poppetje aan het maken, maar we gaan ook nog een kleed maken, zo hopen we extra punten te verdienen.”
De groep heeft al 200 kilo aan oude kleding opgehaald, maar dat is nog niet genoeg. “We willen nog veel meer ophalen”, besluit Emily. “Dus iedereen in Haarlem moet zich aanmelden. Wij willen namelijk heel graag winnen en naar Nemo.”